• de·plo·ra·bel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘betreurenswaardig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1600 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen deplorabel deplorabeler deplorabelst
verbogen deplorabele deplorabelere deplorabelste
partitief deplorabels deplorabelers -

deplorabel

  1. betreurenswaardig, in een slechte staat verkerend
    • De terminale patiënt verkeerde in een deplorabele toestand. 
     Napoleon gaf de Route Nationale 7 haar naam. Hij maakte zelf ook gebruik van de weg. Zo overnachtte hij in de Auberge de la Teste Noire in Saint-Symphorien-de-Lay, net als Frans I, Rousseau en Rabelais. Het gebouw is niet meer in gebruik als herberg. In 1814 sliep Napoleon op weg naar Elba in het Relais de l'Empereur in Montélimar. Dat hotel is een paar jaar geleden gesloten. Volgens Trip Advisor stond het de laatste jaren bekend om zijn stoffige kamers, deplorabele ontvangst en gesloten restaurant.[2]
80 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[3]