dempig
- dem·pig
naamwoord van handeling van dempen met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dempig | dempiger | dempigst |
verbogen | dempige | dempigere | dempigste |
partitief | dempigs | dempigers | - |
dempig [1]
- benauwd, kortademig, aamborstig met name van paarden
- Het woord 'dempig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dempig" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be