demoraliseren
- de·mo·ra·li·se·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘moedeloos maken’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Franse démoraliser (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -iseren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
demoraliseren |
demoraliseerde |
gedemoraliseerd |
zwak -d | volledig |
demoraliseren
- Het woord demoraliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "demoraliseren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "demoraliseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be