• de·ment
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zwakzinnig’ voor het eerst aangetroffen in 1895 [1]
  • van het Frans [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dement dementer dementst
verbogen demente dementere dementste
partitief dements dementers -

dement

  1. (medisch) psychisch achteruitgegaan waardoor minder goed zaken kunnen onthouden en minder goed kunnen denken
    • - Hij werkt in een tehuis voor demente mensen. 
    • - Mijn hart is niet dement, schrijft Ria aan haar lotgenoten. Ze bedoelt: ze is nog altijd de kunstzinnige, spirituele vrouw die graag iets voor een ander doet. Minder zelfstandig, maar niet minder sociaal betrokken. Ze geeft toe; haar brief voelt in zekere zin als een noodkreet.[3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


dement

  1. waanzinnig