• de·con·stru·e·ren

deconstrueren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
deconstrueren
deconstrueerde
gedeconstrueerd
zwak -d volledig
  1. ontleden of vernietigen van een product
     Maar ik kreeg de vervolgvraag niet over mijn lippen, de vraag die al vanaf onze eerste ontmoeting op het puntje van mijn tong brandde, bijgeschaafd, geconstrueerd en gedeconstrueerd en opnieuw geconstrueerd, een vraag waar ik in de trein, bus of auto op weg naar Manhattan aan had zitten schaven zodat die niet bot of dom zou klinken.[1]
     Druk de deeglinten goed vast tegen de deegrand. Bak de taart in ongeveer 75 minuten goudbruin. Je kunt hem deconstrueren in je maag.[2]
  2. (filosofie) analyseren van een tekst met als doel het ontdekken van voorveronderstellingen
  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “Meesterlijk feestmaal uit bakjes en zakjes” (14-12-2019), Tubantia