• de·cla·me·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voordragen’ voor het eerst aangetroffen in 1735 [1]
  • afgeleid van het Franse déclamer (met het voorvoegsel de-) met het achtervoegsel -eren [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
declameren
declameerde
gedeclameerd
zwak -d volledig

declameren

  1. overgankelijk letterkundige werken mondeling voordragen
87 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]