• de·cla·ma·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord declamatie declamaties
verkleinwoord - -

de declamatiev [3]

  1. voordracht, de kunst van (gedichten) voordragen
  2. voordracht
     Deze indrukwekkende demonstratie van betrokkenheid van de kant van de majordomus had een onverwachte uitwerking op de gevleide dichteres. Ze begon te schateren, waarbij zichtbaar werd hoe haar tanden verankerd waren in de met roze tandvlees overtrokken mandibula van haar schedel. Het was bijna angstaanjagend hoe grappig zij de goedbedoelde declamatie van haar eigen meesterwerk achtte.[4]
85 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]