daver
- da·ver
- Ontleend aan het Vlaams
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | daver | |
verkleinwoord |
de daver m
- den daver op het lijf jagen
schrik aanjagen, iemand heel bang maken
- de daver op het lijf hebben
erg bang zijn
vervoeging van |
---|
daveren |
daver
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van daveren
- Ik daver.
- gebiedende wijs van daveren
- Daver!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van daveren
- Daver je?
- Het woord daver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "daver" herkend door:
40 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be