• dank·dag
enkelvoud meervoud
naamwoord dankdag dankdagen
verkleinwoord

de dankdagm

  1. (religie) speciale dag om God ergens voor te bedanken
     Zeker 52 en volgens de oppositie mogelijk honderden mensen zijn zondag in Ethiopië gedood toen een religieuze massabijeenkomst van Oromo’s uitliep op protesten tegen het regime in Addis Abeba en op botsingen met veiligheidstroepen. (…) De jaarlijkse bijeenkomst in Bishoftu, in de regio Oromia, is een soort dankdag voor het gewas.[2]
  2. speciale dag waarop iemand wordt bedankt
    • Dat maakte de organisatie zondag bekend op de ‘Dankdag voor actievoerders en vrijwilligers’. De netto-opbrengst van 28.360.855 euro in de campagne 2016-2017 is maar liefst 20 procent meer dan de som die werd ingezameld in de periode 2014-2015, toen 23.606.622 euro. En ook dat was al een recordopbrengst. [3] 
79 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Wim Brummelman
    “Dankdag loopt uit op bloedbad” (3 oktober 2016) op nrc.nl  
  3. Tubantia 21/01/2018 om 15:20 door Wle | Kom op tegen Kanker haalt recordbedrag op
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be