Daikonkers
  • dai·kon·kers
enkelvoud meervoud
naamwoord daikonkers daikonkersen
verkleinwoord - -

de daikonkersv / m

  1. (groente) jong groen van radijspanten, Raphanus sativus   (var. longipinnatus), met een pittige en peperachtige geur, vergelijkbaar met tuinkers, in de Oosterse keuken gebruikt in salades en als garnering
     Er zijn vier vormen van daikonkers in de handel. De eerste lijkt op waterkers, maar de ronde groene blaadjes staan hoger op de steel. De smaak doet denken aan radijs. De tweede soort is neutraler van smaak. De groene blaadjes zijn wat groter en talrijker, de steel is kleiner. Het derde type wordt gekenmerkt door ovale lichtgroene blaadjes, zoals bij citroenmelisse, en door een citroenachtige smaak. De vierde variant heeft gekrulde blaadjes met de kleur van eikebladsla en de smaak van noten.[1]
  1.   Weblink bron “Recept daikonkers” (14 oktober 1988) op nrc.nl