cul
cul m
- (spreektaal) kont, reet
- «Mon cul!»
- M'n reet!
- «Ils sont comme cul et chemise!»
- Het zijn dikke vriendjes! (letterlijk: als kont en hemd) [2]
- «Mon cul!»
- (spreektaal) seks
- «David, il parle que d’cul.»
- David kan alleen maar over seks praten. [2]
- «David, il parle que d’cul.»
- (spreektaal) mazzel, in de uitdrukking avoir du cul
- «J’ai eu du cul, les keufs ont pas trouvé le shit que j’planquais dans ma chaussette.»
- Ik heb gemazzeld, de smerissen hebben de shit niet gevonden die ik in mijn sok verstopt had. [2]
- «J’ai eu du cul, les keufs ont pas trouvé le shit que j’planquais dans ma chaussette.»
cul
- (spreektaal) stom, achterlijk, onnozel
- «C'est vraiment cul ce que t'as foutu!»
- Dat is echt stom wat je hebt gedaan! [2]
- «C'est vraiment cul ce que t'as foutu!»
- Afgeleid van het Oudfranse coille
cul
cul