criticaster
- Geluid: criticaster (hulp, bestand)
- IPA: / ˌkritiˈkɑstər / (4 lettergrepen)
- cri·ti·cas·ter
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘muggenzifter’ voor het eerst aangetroffen in 1842 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | criticaster | criticasters |
verkleinwoord | - | - |
- (pejoratief) onredelijk recensent
- Het woord criticaster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "criticaster" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "criticaster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ criticaster op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be