cowboyhoed
  • cow·boy·hoed
enkelvoud meervoud
naamwoord cowboyhoed cowboyhoeden
verkleinwoord

de cowboyhoedm

  1. (hoofddeksel) een hoed met een brede rand gedragen door een Amerikaanse koeiendrijver
    • Hij neemt plaats aan een tafeltje en luistert naar de muzikanten die plichtmatig populaire deuntjes spelen terwijl twee Japanse vrouwen die hij eerder op Ginza flyers zag uitdelen op een podium dansen. Ze hebben hun parasols van rijstpapier verwisseld voor cowboyhoeden en zwaaien hun naakte benen hoog op in het flitslicht. [1] 
    • Alleen al als je televisiekijkt. Wij keken in die tijd naar Dallas. Dan kan je je af gaan vragen waarom ze daar allemaal een cowboyhoed ophebben en of dat niet warm is, maar wat schiet je ermee op? Dan moet je je helemaal verdiepen in de plaatselijke gebruiken daar en je weet van tevoren: dat ga ik toch niet begrijpen. [2] 
    • Amerikaanse deelnemers hebben wat minder schroom om in te spelen op de westernsfeer in de Rockies, en dagen al eens op in jeans en ruitjeshemd. Een enkele durfal zet voor de wat minder formele bijeenkomsten zelfs een cowboyhoed op. [3] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Beijnum, Kees van
    De offers [2014] ISBN 978-90-234-8628-2 pagina 378
  2. Dijkshoorn, Nico
    De tranen van Kuif den Dolder [2009] ISBN 978-90-468-0533-6 pagina 54
  3. de Standaard DONDERDAG 24 AUGUSTUS 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be