• cor·ri·dor
enkelvoud meervoud
naamwoord corridor corridors
verkleinwoord - -

de corridorm

  1. gang (in een gebouw)
  2. strook land tussen twee territoria
91 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]


  • Afkomstig van het Latijnse werkwoord currere (ijlen, lopen, rennen).
enkelvoud meervoud
corridor corridors

corridor

  1. gang, hal, doorgang, galerij
  2. (verkeer) rijstrook