contrair
- con·trair
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tegengesteld’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse contraire (van contra met het achtervoegsel -air) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | contrair | contrairder | contrairst |
verbogen | contraire | contrairdere | contrairste |
partitief | contrairs | contrairders | - |
contrair
- Het woord contrair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "contrair" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "contrair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ contrair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be