conto
- con·to
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘rekening’ voor het eerst aangetroffen in 1620 [1]
- afgeleid van het Italiaanse conto (met het voorvoegsel con-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | conto | conti conto's |
verkleinwoord | contootje | contootjes |
- rekening
- iets op iemands conto schrijven: iemand verantwoordelijk houden voor een gebeurtenis
- De goede ontwikkeling van de economie kan op conto van het kabinet worden geschreven.
- ▸ Toch was het volledig uit de hand gelopen. Een stommiteit die ze geheel op haar eigen conto kon schrijven, aangezien Jeroens geestestoestand tegen ontoerekeningsvatbaar aan zat.[4]
- Het woord conto staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "conto" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "conto" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ conto op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be