• con·claaf
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vergadering van kardinalen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1449 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord conclaaf conclaven
verkleinwoord conclaafje conclaafjes

het conclaafo

  1. een besloten kerkvergadering van kardinalen waarbij een paus gekozen wordt
    • Hij mocht niet bij het conclaaf zijn. 

In conclaaf gaan.

  • In overleg gaan.
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]