chocoladehoer
- Geluid: chocoladehoer (hulp, bestand)
- IPA: / ʃokoˈladəˌhur / (5 lettergrepen)
- cho·co·la·de·hoer
- samenstelling van chocolade zn en hoer zn rond de Eerste Wereldoorlog in België gevormd naar voorbeeld van Duits Chocolademädchen [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chocoladehoer | chocoladehoeren |
verkleinwoord | chocoladehoertje | chocoladehoertjes |
de chocoladehoer v
- (scheldwoord) een vrouw die voor een onbeduidende vergoeding seks heeft met mannen
- Een heel anders gerichte verrassing kwam van het woord chocoladehoer, zijnde een „prostituee die dit bedrijf niet als beroep uitoefent." Maar: hoe kan het nou een bedrijf zijn als het om „chocolade" begonnen is? [2]
- Het woord 'chocoladehoer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ chocoladehoer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "Tussen Chas en Daq zitten in Larousse plussen en minnen" in: Leeuwarder Courant jrg. 223 nr. 117 (20 mei 1974); p. 4 kol. 1; geraadpleegd 2017-05-26