• chi·no
enkelvoud meervoud
naamwoord chino -
verkleinwoord - -

het chinoo

  1. (materiaalkunde) dunne, gekeperde stof van katoen, meestal met een kaki kleur
     Dit jasje zonder poespas is gemaakt van lichtgewicht katoenen chino (…).[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord chino chino's
verkleinwoord - -

de chinov / m

  1. (kleding) nauw vallende, eenvoudige broek van dun, gekeperd katoen, oorspronkelijk gebruikt als legerkleding en na de Tweede Wereldoorlog populair geworden als vrijetijdskleding
     Beiden droegen een chino, een zachtblauw jasje en een eigeel overhemd.[3]
     Er is een hele wand vol spijkerbroeken van Lee, Wrangler en KOI, al „verkopen spijkerbroeken voor geen meter, alle mannen dragen nu chino’s”.[4]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 12 oktober 2013 “The History Of The Chino”, Duchamp, Londen
  2.   Weblink bron “Chino jack” op ralphlauren.nl
  3.   Weblink bron
    Machteld van Gelder
    “Zeus en de Schaamte” (21 juli 2021) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Nathalie Wouters
    “Voor de buitenman in de stad” (2 maart 2013) op nrc.nl  


  • chi·no
enkelvoud meervoud
chino chinos

chino m

  1. (taal) Chinees; de voornaamste taal die in China gesproken wordt.
  2. (huishouden) puntzeef