chijl
- chijl
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bloedvormend vocht’ voor het eerst aangetroffen in 1702 [1]
- van Latijn chylus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chijl | - |
verkleinwoord | - | - |
- (medisch) lymfe met veel vet zoals de darmvlokken die bij de spijsvertering uit de darminhoud opnemen en in de chylusvaten afscheiden [2][3]
- Als dat niet op de juiste wijze gebeurt, blijft het ‘rauw’ en dit resulteert in een verkeerd samengestelde chijl. [4]
- geil (dit is een heel ander lichaamsvocht, maar er is geen klankverschil tussen ei en ij en voor veel Nederlanders ook niet tussen g en ch
1. lymfe met veel vet zoals de darmvlokken die bij de spijsvertering uit de darminhoud opnemen en in de chylusvaten afscheiden
- Het woord chijl staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chijl" herkend door:
3 % | van de Nederlanders; |
2 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "chijl" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ chijl op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Beverwijck, J. van (ed. Lia van Gemert)De schat der gezondheid. (1992) Em. Querido, Amsterdam; ISBN 9021405741; p. 175/6; geraadpleegd 2016-08-11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be