champagnekurk
  • cham·pag·ne·kurk
enkelvoud meervoud
naamwoord champagnekurk champagnekurken
verkleinwoord champagnekurkje champagnekurkjes

de champagnekurkv / m

  1. stevige sluiting van een champagnefles
     Het kippengaas van de champagnekurk.[2]
     Champagnekurk schiet pet van hoofd Vanmarcke[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Champagnekurk schiet pet van hoofd Vanmarcke” (10-01-2017), Tubantia