• ce·men·ten
stellend
onverbogen cementen
verbogen -

cementen

  1. gemaakt van cement
  2. bestreken met cement
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cementen
cementte
gecement
zwak -t volledig

cementen

  1. overgankelijk bestrijken of afdekken met cement
  2. overgankelijk (metaalbewerking) metalen onderdelen met een bindmiddel aan elkaar bevestigen
  3. overgankelijk (metallurgie) (verouderd) smeedijzer of een metaallegering samen met een andere stof, bijvoorbeeld koolstof, laten gloeien waardoor de samenstelling verandert

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de cementenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord cement
    • Volgens hem bevatten de cementen allemaal dezelfde bestanddelen: aluinaarde, kiezelaarde, kalk en ijzerverzuursel maar in verschillende verhoudingen (…). [2]
76 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]


vervoeging van
cementar

cementen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van cementar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van cementar