cementen
- ce·men·ten
stellend | |
---|---|
onverbogen | cementen |
verbogen | - |
cementen
- gemaakt van cement
- bestreken met cement
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cementen |
cementte |
gecement |
zwak -t | volledig |
cementen
- overgankelijk bestrijken of afdekken met cement
- overgankelijk (metaalbewerking) metalen onderdelen met een bindmiddel aan elkaar bevestigen
- overgankelijk (metallurgie) (verouderd) smeedijzer of een metaallegering samen met een andere stof, bijvoorbeeld koolstof, laten gloeien waardoor de samenstelling verandert
- [1], [3] cementeren
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
de cementen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord cement
- Volgens hem bevatten de cementen allemaal dezelfde bestanddelen: aluinaarde, kiezelaarde, kalk en ijzerverzuursel maar in verschillende verhoudingen (…). [2]
- Het woord cementen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cementen" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Balen, K. van, e.a.Kalkboek. Het gebruik van kalk als bindmiddel voor metsel- en voegmortels in verleden en heden. (2003) Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist; ISBN 90 72691 36 9; p. 72; geraadpleegd 2017-08-17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
cementar |
cementen