het water dat in een cel van een levend organisme zit
De scheikundeprijs is toegekend aan onderzoekers die methoden ontwikkelden om de structuur van biomoleculen (vooral eiwitten) vast te stellen. Vroeger kon dit alleen door het eiwit te kristalliseren en dan via röntgendiffractie de structuur vast te stellen. Daarvoor kregen Perutz en Kendrew in 1962 de Nobelprijs. Het grote nadeel van de röntgentechniek is dat veel eiwitten alleen in celvocht hun actieve vorm hebben en niet willen kristalliseren. [2]
Wimmer beschrijft wat hij maakte als een chemische verbinding met de structuurformule CHOPS. Dit is een lange keten RNA met de erfelijke informatie van het poliovirus. Veel meer hoefden de onderzoekers niet te doen. Gekoppeld aan een promotor, een RNA-molecuul dat een enzym tot activiteit aanzet, vermenigvuldigde de virus-RNA-strengen zich toen Cello ze in geschikt celvocht brachten. [3]
De mRNA-kopie van het gen ontstaat in de celkern en verhuist de celkern uit. In het celvocht (cytoplasma) wordt op basis van het mRNA het spijsverteringsenzym gemaakt dat al tijdens de aanmaak in het endoplasmatisch reticulum (ER) wordt opgenomen. Vanuit het ER gaat het enzym, via het Golgi-apparaat, in een membraanblaasje verpakt de cel uit, naar zijn bestemming in maag of darm. Een levende cel maakt, als het nodig is, op die manier duizenden verschillende eiwitten per minuut. [4]