Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·sa·no·va
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord casanova casanova's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de casanovam

  1. man die veel vrouwen verleidt
    • Hij keek me aan met de ogen van een casanova. 
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen