• cap·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
capteren
capteerde
gecapteerd
zwak -d volledig

capteren

  1. overgankelijk opvangen van signalen, zenders, stroom enz
    • Een radiobericht capteren. 
33 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]