capter

  1. (spreektaal) snappen
    «T’as capté le cours qu’il nous a fait le prof de math c’matin?»
    Snapte jij de les die de wiskundeleraar ons vanochtend heeft gegeven?

se capter

  1. wederkerend (spreektaal) elkaar zien, samen zijn
    «Quand c’est qu’on se capte
    Wanneer zien we elkaar? [1]