• cal·ci·ne·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
calcineren
calcineerde
gecalcineerd
zwak -d volledig

calcineren

  1. overgankelijk (scheikunde) blootstellen aan hoge temperaturen onder zuurstofrijke omstandigheden
    • Deze kaolien wordt eerst nog gecalcineerd. 
28 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[3]