cafébezoeker
  • ca·fé·be·zoe·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord cafébezoeker cafébezoekers
verkleinwoord cafébezoekertje cafébezoekertjes

de cafébezoekerm

  1. iemand die te gast is in een café
     Een vriendelijke agent deelde me mee dat er een aanklacht tegen me ingediend was wegens molest van een cafébezoeker.[2]
     In de wijk in Parijs waar vrijdagavond een aanslag werd gepleegd op een restaurant en een café, zijn de terrassen na dagen van rouw heropend. "Een vol terras laat zien dat wij Parijzenaren doorgaan met ons leven", zegt een Franse cafébezoeker.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “'Een vol terras laat zien dat de Parijzenaren doorgaan'” (17-11-2015), NOS