een bureau in een bureel
  • bu·reel
enkelvoud meervoud
naamwoord bureel burelen
verkleinwoord bureeltje bureeltjes

het bureelo

  1. (Belgisch) een kantoor, de ruimte waarin een bureau staat
    • Met ‘eindelijk’ doelt Jansma op hét gespreksonderwerp in zijn talkshow: Ajax-Feyenoord. De naderende hoogmis van een zondagmiddag die hier, op de burelen van Fox Sports, in een modern kantoorkolos naast de Arena, van nog meer cachet wordt voorzien dan de wedstrijd van oudsher al heeft. Elke bespiegeling is relevant, elk detail wordt besproken. Een kijkcijferrecord lonkt.[3] 
    • Fluwelen handschoenen liggen niet op de burelen van justitie in München. Op de ochtend dat Audi zijn jaarcijfers presenteerde, had op initiatief van de officier van justitie een massale inval plaats bij het autoconcern. Ruim honderd opsporingsambtenaren vielen binnen bij de twee grootste fabrieken en bij zeven andere locaties van Audi.[4]  
     De burelen van de rest van haar collega's bevonden zich aan de achterzijde van het pand.[5]
72 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]