buitenmuur
  • bui·ten·muur
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenmuur buitenmuren
verkleinwoord buitenmuurtje buitenmuurtjes

de buitenmuurm

  1. (bouwkunde) muur aan de buitenkant van een gebouw
     In de buitenmuur was een houten poort, waarvan hij het hangslot opende.[2]
     Aan de buitenmuur is een plaquette te lezen met een versregel van oud-gevangene Anthonie Donker: "Gedenk hun laatste gang door deze poort. Hun leven voor vrijheid en voor recht gegeven. Zet hun strijd voort."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Waalsdorpervlakte en Oranjehotel vanaf vandaag Rijksmonument” (04-09-2021), NOS