building
  • buil·ding
  • uit het Engels: een gebouw
enkelvoud meervoud
naamwoord building
verkleinwoord

de buildingv / m

  1. (België) een gebouw met meerdere verdiepingen
  1. flatgebouw
59 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
building buildings [3]

building

  1. onvoltooid deelwoord van build

building

  1. gerundium van build
  2. (bouwkunde) aanbouw, bouw
    «The building of the bridge will be completed in a couple of weeks.»
    De bouw van de brug zal binnen enkele weken worden voltooid.
  3. (bouwkunde) bouwwerk, gebouw
    «This is a very old building
    Dit is een erg oud gebouw.