buikspreker
- Geluid: buikspreker (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbœyksprekər / (3 lettergrepen)
- buik·spre·ker
- Naamwoord van handeling van buikspreken met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buikspreker | buiksprekers |
verkleinwoord | - | - |
de buikspreker m
- (beroep) iemand die kan buikspreken
- mannelijke vorm van buikspreekster
- Het woord buikspreker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buikspreker" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be