buikspreken
- Geluid: buikspreken (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbœyksprekə(n) / (3 lettergrepen)
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
buikspreken | buiksprekend |
buikspraak | - |
- buik·spre·ken
- samenstelling van buik en spreken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
buikspreken |
- |
- |
onvolledig |
buikspreken
- inergatief (kunst) een vorm van poppenspel waarbij de speler de rol van zijn pop tracht te zeggen zonder zijn mond te bewegen
- Gaat hij weer buikspreken? Wat leuk!
- In gangbaar Nederlands heeft 'buikspreken' geen persoonsvormen of voltooid deelwoord. [1] [2] De te-vorm komt zowel gescheiden als ongescheiden wel eens voor, het voltooid deelwoord vooral in gescheiden vorm. In bijzinnen komen vormen als "buiksprak" een enkele maal voor.
- Het woord buikspreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron W. Haeseryn“2.3.5.3.i.3 Vier verschillende klinkers”, a NB bij 'spreken' op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
- ↑ Roeren en bakken tegelijk (27 mei 1999) op website: Taal.vrt.be; geraadpleegd 2017-02-17