Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buik·spraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buikspraak -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de buikspraakv / m

  1. (kunst) de kunst van het buikspreken
    • Hij stelde bijvoorbeeld een blaffende hond voor met zijn vingers en bootste het geblaf na met buikspraak. 
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie