buikpotig
- buik·po·tig
- leenvertaling van Neolatijn gastropoda, afgeleid van buikpoot met het achtervoegsel -ig of samenstellend afgeleid uit buik zn poot zn met het achtervoegsel -ig [1] [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | buikpotig | buikpotiger | buikpotigst |
verbogen | buikpotige | buikpotigere | buikpotigste |
partitief | buikpotigs | buikpotigers | - |
buikpotig
- (zoötomie) met aan de onderzijde van de buik een platte, gespierde schijf om van plaats te veranderen of op een plaats te blijven (zoals bij slakken), behorend tot of betrekking hebbend op slakken
- ▸ Vijf soorten zijn de afgelopen twee jaar aan de lijst met uitgestorven dieren toegevoegd, waaronder een buikpotig zoetwaterweekdier, twee nijlpaardsoorten, een gans op het eiland Réunion en de zeenerts.[3]
- Het woord buikpotig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Meer planten en dieren met uitsterven bedreigd” (8 oktober 2002) op nrc.nl