Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bru·te·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brutering bruteringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bruteringv

  1. (financieel) het omzetten van nettobedragen naar brutobedragen
     Dat werkgevers de 17 cent op zullen hogen tot de huidige 28, gelooft hij niet, want door brutering kan elke kilometer de baas dan 45 cent gaan kosten.[1]
  2. financieel zelfstandig worden van woningbouwverenigingen waarbij schulden en leningen aan de overheid werden vereffend
     Wonen is voor de gewone man in de grote steden, waar toch het meeste werk is, niet meer betaalbaar. Sinds de brutering in 1994 is de opdracht voor de volkshuisvesting namelijk deze: Vernietig de volkswoningbouw, breng alles in speculatieve handen en houdt de armen en weinig verdienenden buiten de stad.[2]
     Er is geen verband tussen deze zogenoemde 'brutering' en 'de diefstal en gekkigheid' van de laatste jaren. Het had allemaal wel 'beter gekund en gemoeten, maar die dingen zijn niet mijn schuld of van de Kamer'.[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

41 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Niek Sterk
    “Verlaging kilometervergoeding gaat veel geld kosten” (28-10-2003), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron “’Afstand naar werk te groot’” (05 apr. 2018), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “Van der Laan moet voor parlementaire enquete verschijnen” (27 juni 2014), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be