Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bru·te·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bruteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bruteren
bruteerde
gebruteerd
zwak -d volledig
  1. (financieel) omrekenen van een nettobedrag naar een brutobedrag
     Twente verzweeg bij de KNVB dat de manager van Tadic nog recht zou hebben op 1,8 miljoen euro voor de bemiddeling bij de transfer naar Southampton in juli 2014. Als de fiscus dit bedrag als loon ziet en gaat bruteren, volgt er nog een naheffing ter hoogte van ongeveer hetzelfde bedrag.[2]

Gangbaarheid

32 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. bruteren op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “FC Twente wil dat bestuurders betalen” (03-03-2016), Tubantia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be