• bruids·dag
enkelvoud meervoud
naamwoord bruidsdag bruidsdagen
verkleinwoord

de bruidsdagm

  1. de periode tussen de ondertrouw en het huwelijk, de periode dat men alle voorbereidingen voor het huwelijk treft
    • Toch had deze administratieve formaliteit voor sommige jonggeliefden meer betekenis. De ondertrouw luidde de bruidsdagen in, de periode waarin de aanstaande echtelieden zich konden voorbereiden op het leven samen. Tijd om de jurk te naaien en de uitzet te verzamelen. [2] 
  2. de eerste periode van het huwelijk als er nog geen problemen of ruzies zijn geweest
  3. (figuurlijk) de eerste tijd van een onderneming als er nog geen problemen of ruzies zijn geweest
    • De bruidsdagen zijn voorbij voor de nieuwe Duitse regering. In diverse deelstaten staken de ambtenaren tegen de plannen van de grote coalitie om de werkweek met minimaal anderhalf uur te verlengen. En met de economie van de Bondsrepubliek blijft het kwakkelen: het laatste kwartaal van 2005 ontwikkelde zich zelfs verrassend slecht.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Heleen Boex 01-SEPTEMBER-2015
  3. NRC 14 FEBRUARI 2006