Een brugwachtershuisje met brugwachter op de hefbrug over de Gouwe op Wikipedia (nl) in Alphen aan den Rijn

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brug·wach·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brugwachter brugwachters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de brugwachterm

  1. (beroep) beambte die een beweegbare brug bedient
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid