• brood·eter
  • samenstellende afleiding van  brood zn  en  eten ww  met het achtervoegsel -er [1]
    • [1] "brood" in de letterlijke betekenis van "voedsel dat bestaat uit van gebakken deeg"
    • [2] "brood" in de figuurlijke betekenis van "levensonderhoud", vergelijk "genadebrood"
enkelvoud meervoud
naamwoord broodeter broodeters
verkleinwoord - -

de broodeterm

  1. iemand die vaak of graag voedsel eet dat hoofdzakelijk uit gebakken deeg bestaat
    • Niet alleen bij het diner kiezen veel Nederlanders regelmatig voor andere producten dan vlees. Zo kiest 62 procent van de broodeters minimaal drie dagen per week voor ander beleg dan vleeswaren. [2]
    • Omdat de betrokken verslaggever niet zo dol is op gebak en meer een liefhebber van een warme prak dan een broodeter is ontstaat de tragische omstandigheid, dat De Friesche Leeuw met een warme bakker als clubsponsor weinig te bieden heeft. [3]
  2. (verouderd) iemand die niet zelf in zijn levensonderhoud voorziet
    • Voor ons, Kamerleden, is het geen belangrijke kwestie of we blijven of moeten gaan. Wij doen, wat in ons vermogen is. Maar dan wil ik, aldus spr. niet uitgemaakt worden voor een broodeter. [4]