• broei·en
  • In de betekenis van ‘heet worden’ voor het eerst aangetroffen in 1080 [1]
  • afgeleid van broei met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
broeien
broeide
gebroeid
zwak -d volledig

broeien [3] [4]

  1. absoluut heet worden door gisting
  2. absoluut in het geheim gaande zijn
  3. overgankelijk in een broeikas vroeger doen bloeien of rijpen
  4. overgankelijk in de broeikuip doen gisten
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]