• bro·de

brode

  1. datief onzijdig  van brood, archaïsche vorm die in enkele staande uitdrukkingen voorkomt


  • IPA: /bruə̯də/

brode mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord brood


vervoeging van
broder

brode

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van broder
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van broder
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van broder


brode

  1. braden


  • bro·de

brode

  1. vocatief enkelvoud van brod