brioche
- bri·o·che
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brioche | brioches |
verkleinwoord | - | - |
- (voeding) zacht en luchtig zoet brood of broodje
- Een rilette zou hij voor haar maken en brioche met ganzenlever, nog één keer zonder te proeven, speciaal voor haar, en dan zou hij gaan. [3]
-
Stilleven met in het midden een traditionele brioche (J.B.S. Chardin )
-
Een gewone brioche.
-
Een Siciliaanse brioche.
- Het woord brioche staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brioche" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ brioche op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "brioche" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Benjamin, T."De trap" in: Tirade. 405 jrg. 48 nr. 4 (oktober 2004) G.A. van Oorschot, Amsterdam; p. 8; geraadpleegd 2018-07-20
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
brioche v
- (voeding) zoet broodje, brioche
- (spreektaal) (figuurlijk) buikje, pens
- «Arthur, il prend de la brioche.»
- Arthur krijgt een buikje. [1]
- «Arthur, il prend de la brioche.»