Nederlands

 
brandklok van Enkhuizen
Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·klok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandklok brandklokken
verkleinwoord brandklokje brandklokjes

Zelfstandig naamwoord

de brandklokv / m

  1. een noodklok die men luidt als er brand is; ook in figuurlijke zin
    • Wat de Amerikaanse president allemaal niet losmaakt in de mensen; zelfs de immer onverstoorbare Duitse kanselier heeft hij kennelijk zo getergd dat ze besloot in Beieren de brandklok luiden.[2] 
    • Vooral die brand van 5 september 1911 had desastreuze gevolgen. Om half twee 's middags luidde de brandklok van de kerk het doodvonnis. Op het nippertje werd een aantal kostbaarheden gered.Ruim anderhalf uur later stortte de toren in en sleurde omliggende woningen mee in zijn val.[3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen