Nederlands

 
arm met brandblaren
Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·blaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandblaar brandblaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de brandblaarv / m

  1. (medisch) een door hitte ontstane, met vocht gevulde blaas op de huid
    • Gespecialiseerde artsen, van wie er op het moment zeven zijn in Nederland, kunnen objectief vaststellen of er al dan niet sprake is geweest van mishandeling van het kind. Zij kunnen het met hun expertise herkennen als een kind met een brandblaar geen heet water over zich heeft heeft gehad, maar eigenlijk een strijkbout tegen het been heeft gekregen. [2] 
    • Comfortabel gezeten op de divan thuis, zat de vijftigjarige man met zijn laptop op schoot. De vader van twee kinderen werkte bijna een uur aan een rapport. De volgende dag begon hij pijnlijke brandblaren te krijgen aan zijn voorhuid en scrotum. Zij infecteerden vervolgens. Na enige tijd verdwenen de brandblaren weer, zonder dat er antibiotica nodig was. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen