bracha
- bra·cha
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bracha | brachot |
verkleinwoord |
- Berachot, nabracha, sjeva brachot, voorbracha, Wezot Habracha
- Jiddisj: brooche
- Het woord 'bracha' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- IPA: /braxa/
- bracha
bracha
- genitief enkelvoud van brach
- accusatief enkelvoud van brach
bracha