bouwkost
- bouw·kost
- samenstelling van bouw ww en kost zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwkost | (bouwkosten) * |
verkleinwoord | - | - |
de bouwkost m
- (bouwkunde) bedrag aan geld dat nodig is voor het maken van een constructie
- ▸ Van de Bouwunie, de vereniging van bouwondernemers, kregen we een simulatie van de bouwkost van een doorsnee woning, die volledig aan de nieuwe energie- en milieunormen voldoet.[1]
- bouwkosten (meer gangbare vorm)
- Dit is Belgisch-Nederlands, maar ook in België geen standaardtaal. [2] [3]
- Het meervoud "bouwkosten" heeft dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het meervoud van "bouwkost".
- Het woord bouwkost staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Jan De Wulf & Stefan Grommen“Zoveel betaalt u vandaag voor een nieuwbouwwoning” (24 feb 2018) op vrt.be
- ↑ Ludo Permentier & Rik Schutz“Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, kost
- ↑ Weblink bron Ruud Hendrickx“Advocatenkost” (8 juni 2000) op vrttaal.net