• bou·li·mie
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘vraatzucht’ voor het eerst aangetroffen in 1910-1914 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord boulimie -
verkleinwoord - -

de boulimiev

  1. (medisch) boulimia nervosa, psychologische toestand waarin een persoon terugkerende eetbuien heeft
78 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]