Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·park
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bospark bosparken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bospark o [1]

  1. park dat vooral bestaat uit een boslandschap
    • De organisatie van het Nederlandse natuurbeheer moet in de toekomst opgedeeld worden in drie gebieden; een deltapark, het duinlandschap en een bospark. Dat stelt directeur Johan van de Gronden van het Wereld Natuur Fonds donderdag in Trouw. Hij presenteert zijn plan later op de dag in de Tweede Kamer. [2] 
    • Roel van der Plas, bewoner van de Amalia van Solmsstraat, is bang dat de vluchtelingen die in Rijnzate zouden komen massaal het Bospark intrekken. "Want in Rijnzate is nauwelijks ruimte voor vermaak. Alphen heeft jaren terug een asielzoekerscentrum gehad, maar dat was aan de rand van de stad. Wie garandeert ons dat er nu in het centrum geen sprake zal zijn van forse overlast?" [3] 
    • De architecten van Studio DROR zullen een groene ruimte, Parkorman genaamd, gelegen op zo'n 6 kilometer van het centrum, omtoveren tot een fantastisch ecologisch avontuur voor jong en oud. Aan het project wordt nog volop gesleuteld. De openingsdatum van het bospark is dan ook nog niet gekend. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen