• bos·pa·pa·ja
enkelvoud meervoud
naamwoord bospapaja bospapaja's
verkleinwoord

de bospapajam

  1. (plantkunde) Cecropia palmata   kleine inheemse boom uit Suriname waarvan de bladeren gebruikt worden voor het maken van surrogaat thee
     Er heeft indertijd een verhaal gelopen dat onze Zuid-Express ergens in het binnenland boven Dam zo maar in het oerwoud eindigde, wat neerkwam op nergens. Een kwart eeuw geleden hadden wij het genoegen een reis te maken tot waar de Zuid-Express eindigt en verwezen het verhaal naar het rijk der boosaardige verzinsels, want vlak achter de rails, als door mensenhanden geplant, groeide daar een ranke cecropia (bospapaja), die toch zeker een eindpunt mocht heten.[2]
  1. bospapaja op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron Nieuws van Overal : De vergeten weg..... in: Het Nieuws, jrg. 8 nr. 2430 (30 juli 1951), A.J. Morpurgo, Paramaribo, p. 2 kol. 4